In 2018 is de Jeugdwet in werking getreden met als doel het overdragen van de jeugdzorg naar gemeenten. Hieronder valt onder andere het versterken van het opvoedkundig klimaat, het adviseren van kinderen en ouders en het doen van onderzoek. Uit evaluaties blijkt dat de transformatie naar een effectiever jeugdstelsel nog niet is verwezenlijkt. De toegenomen financiële problemen van jeugdzorgaanbieders bedreigen het voortbestaan van de jeugdzorg. “Een gezamenlijke aanpak ontbreekt tussen gemeenten, het Rijk en jeugdzorgaanbieders,” zo luidt de conclusie van de Jeugdautoriteit.
Daartoe is wetgeving bedacht, zoals de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg, die eisen stelt aan de samenwerking tussen gemeenten onderling. Ook de Wet aanpak meervoudige problematiek sociaal domein zal zorgen voor een verbetering van de hulpverlening. De samenwerking tussen gemeenten en jeugdzorg is aanzienlijk verbeterd, en dagelijks krijgen talloze kinderen en jongeren hulp van gemotiveerde professionals. Deze wetgeving biedt echter geen oplossing voor de korte termijn. Er bestaat nog steeds veel druk op de jeugdzorg, die nog steeds niet effectief genoeg is.
Inzet van steunfiguren
De jeugdzorg staat niet volledig stil, maar veranderingen komen niet snel genoeg. De druk op de jeugdzorg moet drastisch omlaag, en jeugdzorg moet tevens effectiever te werk gaan. Een veelgenoemde mogelijkheid is de inzet van steunfiguren. Een steunfiguur is een naaste of andere bekende van de jeugdige, zoals een familielid of buur. De steunfiguur kan de jongere ondersteunen in het dagelijks leven en in het contact met de jeugdzorg. Een voorbeeld van zo’n steunfiguur is Jouw Ingebrachte Mentor (JIM). Het uitgangspunt van het gebruik van steunfiguren is dat iedere jeugdige zelf mag kiezen wie hij als steunfiguur wil hebben. Hierdoor krijgt de jeugdige zelf meer invloed op de manier waarop hij wordt begeleid in zijn traject.
Wel of geen wetgeving vereist?
Een van de problemen rondom de inzet van steunfiguren vloeit voort uit de vraag of wetgeving vereist is om dit te verwezenlijken. Voorstanders vinden het invoeren van wetgeving een goed idee, omdat dit het belang van een steunfiguur benadrukt. Tegenstanders vinden dat er teveel onzekerheid bestaat over de gevolgen van invoeren van wetgeving op de lange termijn. Ook vinden zij dat de invoering van nieuwe wetgeving de steunfiguur beperkt in zijn mogelijkheden om een jeugdige bij te kunnen staan. Elke situatie is natuurlijk anders, en vraagt ook om een andere aanpak. Daarbij bestaat er volgens deskundigen al voldoende ruimte in de bestaande wetgeving en andere regels om het inzetten van steunfiguren te realiseren. Volgens de tegenstanders is het invoeren van nieuwe wetgeving niet nodig. Gemeenten, het Rijk en jeugdzorgaanbieders moeten simpelweg meer gebruik gaan maken van deze mogelijkheid, en steunfiguren meer betrekken in het proces. Aandacht voor de problemen van kinderen en jongeren, met behulp van zo’n steunfiguur, kan de druk op de jeugdzorg (gedeeltelijk) wegnemen.
Conclusie
Ondanks de onduidelijkheid over de invoering van steunfiguren, is het duidelijk dat het actief betrekken van steunfiguren binnen de jeugdzorg leidt tot een verbetering van de effectiviteit van de jeugdzorg, waardoor een grote druk van de schouders van jeugdzorg afvalt.
No Comments Yet